Ga naar de homepage
 
 
Ambassade van het Koninkrijk der Nederlanden in Santo Domingo
 
 
 
 
 
 
Landbouw

Nederland is een van de drie grootste exporteurs van agrarische producten in de wereld. De voornaamste activiteiten zijn de melkveehouderij en de tuinbouw. Ongeveer 3% van de Nederlandse werknemers is actief in de landbouw, die zo’n 2,2% van het Bruto Nationaal Product (BNP) dekt. Maar liefst 10% van het BNP wordt verdiend in de agrobusiness; de aan landbouw gerelateerde bedrijven. In de Nederlandse top-tien van meest internationaal concurrende producten staan 6 producten uit de agribusiness, onder andere snijbloemen en bollen. De productiviteit van de Nederlandse landbouw is de laatste decennia enorm toegenomen. Goed landbouwkundig onderwijs, hoogstaand onderzoek en op de praktijk gerichte voorlichting hebben veel bijgedragen aan deze productiviteitsstijging. Verdere groei heeft geen prioriteit; milieu, dierenwelzijn en productkwaliteit hebben dat wel. Van de export wordt 80% binnen de Europese Unie afgezet, waarbij Duitsland de belangrijkste afnemer is. Nederland voert ook agrarische grondstoffen in. Dit zijn voornamelijk grondstoffen voor veevoer en voor de voedingsmiddelenindustrie, zoals koffie, thee en cacao.


Nederlands LandschapToekomst voor de Nederlandse landbouw

Er is toekomst voor de Nederlandse landbouw. De toekomstvisie 'Kiezen voor landbouw' richt zich op de komende tien tot vijftien jaar. De visie beschrijft met welke (inter)nationale ontwikkelingen de agrosector te maken krijgt en welke toekomstperspectieven er zijn. Duidelijk is dat er toekomst is voor de agrarische sector in Nederland. Wel staat de sector voor grote opgaven, zoals toenemende concurrentie, minder ondersteuning door de overheid en extra inspanningen om het milieubelasting te verminderen. De ondernemers in de agrosector moeten meer met elkaar samenwerken om de marktpositie te behouden en kosten te besparen. Bedrijven krijgen te maken met liberalisatie van de markt en toenemende concurrentie en milieueisen worden strenger. Net zoals de afgelopen 25 jaar zal het aantal land- en tuinbouwbedrijven elk jaar met zo'n 3% afnemen tot zo'n 60.000 bedrijven in 2015.

Ook in de primaire sector gaat de komende jaren de schaalvergroting door. Glastuinbouwbedrijven tot 40 hectare zijn over 15 jaar geen uitzondering. Andere bedrijven zoeken hun toekomst in verbreding; niet alleen landbouw maar gecombineerd met bijvoorbeeld zorg, toerisme en recreatie. Weer andere ondernemers zoeken het in het buitenland of besluiten dat er voor hun bedrijf geen toekomst meer is.

Natuurlijke vijanden in de tuinbouw

De tuinbouw is in de loop der jaren steeds belangrijker geworden, zowel in economisch opzicht als in de bebouwde oppervlakte. De belangrijkste producten zijn bloemen, groenten, fruit, champignons, bomen en bloembollen. De glastuinbouwsector is bezig met grote milieu-investeringen. Overheid en bedrijfsleven hebben afspraken gemaakt over hoe de milieudoelstellingen zullen worden gerealiseerd. Het gaat hierbij onder andere om meststoffen, gewasbeschermingsmiddelen en afval. Ook is de glastuinbouw bezig een energieconvenant tussen bedrijfsleven en overheid uit te voeren voor de vermindering van de CO 2-uitstoot en voor een efficiëntere energiebenutting. Er wordt geëxperimenteerd met kassen die energie leveren door bijvoorbeeld opslag van overtollige warmte in de grond in de zomer, die dan in de winter gebruikt kan worden voor de verwarming van kassen en huizen. Om de gewassen te beschermen tegen schadelijke insecten en ziekten, worden veelal natuurlijke vijanden ingezet, zodat het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen kan worden beperkt.

Stimulering biologische landbouw

In de biologische landbouw maakt de ondernemer geen gebruik van chemisch-synthetische gewasbeschermingsmiddelen en kunstmest. De omvang van de biologische landbouw is bescheiden, ook al is er een groei waar te nemen. Het kabinet streeft naar 5% biologische producten in het schap in 2007 en 10% biologische landbouwgrond in 2010. Om deze ontwikkelingen te versterken wordt gewerkt aan een betere afzetstructuur, concurrerende prijzen voor de biologische producten en een betere bedrijfsvoering. Momenteel koopt zo'n 30% van de Nederlandse consumenten vaker biologische producten.

Veehouderij in discussie

Binnen de veehouderij is de melkveehouderij de grootste tak. De invoering van productiebeperkende maatregelen (melkquotum) binnen de Europese Gemeenschap in 1984 heeft hieraan bijgedragen. De productie per koe is flink toegenomen, waardoor met minder koeien dezelfde hoeveelheid melk kan worden geproduceerd. Naast de grondgebonden melkveehouderij is er de intensieve veehouderij. Het gaat hier met name om de varkens- en de pluimveehouderij. Kenmerk van de intensieve veehouderij is dat de dieren in stallen worden gehuisvest. Varkens- en pluimveevlees alsmede eieren worden grotendeels geëxporteerd.

De uitbraak in 2003 van Aviaire Influenza (de vogelgriep) in de pluimveehouderij vormt, na de eerdere uitbraken van MKZ en varkenspest, opnieuw aanleiding voor een brede discussie over de intensieve veehouderij in ons land. Het gaat daarbij echter niet alleen om de uitbraak en bestrijding van dierziekten, maar ook om vraagstukken op het gebied van volksgezondheid, dierenwelzijn, milieu, ruimte en handelsbetrekkingen. Niet in de laatste plaats wordt tevens de positie en de toekomst van de desbetreffende ondernemers en hun gezinnen in de discussie meegenomen.

Visserij en vangsthoeveelheden

De voornaamste takken van de Nederlandse beroepsvisserij zijn de zee- en kustvisserij. Daarnaast zijn er de schelpdiercultures, de binnenvisserij en de aquacultuur. De zee- en kustvisserij worden uitgeoefend door een moderne vloot van kotters en diepvriesschepen (trawlers). De kottervloot vist op tong en schol, kabeljauw, wijting, haring en garnalen. In economisch opzicht is de platvisvisserij de belangrijkste tak binnen de visserij. De trawlervloot vist op haring, makreel en horsmakreel. Daarnaast is de schelpdierproductie van belang. Deze vindt voornamelijk plaats in de Zeeuwse wateren (zuidwesten van Nederland) en op de Waddenzee (in het noorden).

In het kader van het Europese visserijbeleid worden jaarlijks voor ieder EU-lid de vangsthoeveelheden vastgesteld. Over de gewenste hoogte van de vangsthoeveelheden laat de Europese Commissie zich ieder jaar adviseren door visserijbiologen. Zij onderzoeken of de visstanden boven het zogeheten Veilig Biologisch Minimum blijven. De laatste jaren is er steeds meer aandacht voor duurzame visserij. Zo kan de bijvangst beperkt worden door de netten aan te passen of door elektrisch te vissen, waarbij de vissen door elektrische prikkels de netten in worden gedreven. Hierdoor wordt het bodemleven minder verstoord.

Productiewaarden industrie en handel

De agro-industrie - het geheel van activiteiten die met de agrarische sector samenhangen - is belangrijk voor de Nederlandse economie. Deze bedrijfstak omvat de voedings- en genotmiddelenindustrie (inclusief non-food agro-industrie) en de agrarische handels- en dienstensectoren. Meer dan de helft (van de waarde) van de landbouw- en tuinbouwproductie wordt door de voedings- en genotmiddelenindustrie verwerkt. De bedrijfsgroepen met de hoogste productiewaarden zijn de slachterijen en vleesverwerkende industrie, de zuivelindustrie, de diervoederindustrie, de tabaksverwerkende industrie en de drankenindustrie.

banner wijsopreis.nl (GIF, 2 Kb)
Link: Ministerie van Buitenlandse Zaken