'Q&A Abortus provocatus' 2003
- Hoe is zwangerschapsafbreking wettelijk geregeld in Nederland?
- Hoe kwam de Wet Afbreking Zwangerschap tot stand?
- Wanneer wordt besloten om tot abortus over te gaan?
- Tot wanneer is het afbreken van een ongewenste zwangerschap toegestaan?
- Hoe en waar wordt de ongewenste zwangerschap beëindigd?
- Waardoor behoort Nederland tot de landen met het laagste abortuscijfer?
- Hoe komt het dat in Nederland het abortuscijfer zo laag is (historische context)?
- Hoe verhoudt het Nederlandse beleid zich ten aanzien van andere Europese landen?
- Bijlagen (statistieken & uitleg)
Inleiding
‘Q&A Abortus provocatus’ - Vragen en antwoorden over het Nederlands beleid ten aanzien van abortus provocatus.
Abortus provocatus (zwangerschapsafbreking) is in Nederland wettelijk geregeld in de Wet Afbreking Zwangerschap (1984). Uitgangspunt van deze wet is de bescherming van het ongeboren kind enerzijds en de hulpverlening aan de vrouw die door een ongewenste zwangerschap in een noodsituatie verkeert anderzijds.
De ‘Q&A Abortus provocatus’ beantwoordt vragen over de Nederlandse abortuswetgeving.
Deze publicatie is tot stand gekomen in samenwerking met het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en het ministerie van Justitie.
De publicatie is in diverse talen beschikbaar en kan worden besteld bij de ambassade of het consulaat-generaal van het Koninkrijk der Nederlanden in uw land.
U kunt de brochure ook opvragen bij:
Ministerie van Buitenlandse Zaken
Afdeling Voorlichting en Communicatie Buitenland
(DVL/VB)
Postbus 20061
2500 EB Den Haag
Nederland
1 Hoe is zwangerschapsafbreking wettelijk geregeld in Nederland?
In Nederland kan een vrouw wanneer zij ongewenst zwanger is haar zwangerschap laten beëindigen. Volgens de wet is dit mogelijk voor zwangerschappen die niet langer hebben geduurd dan 24 weken. In de praktijk wordt veelal een termijn aangehouden van 21 weken en enkele dagen. Een reden hiervoor is dat artsen er zeker van willen zijn dat zij binnen de termijn blijven. In gevallen waarin de noodsituatie van de vrouw een medische oorzaak heeft, wordt de zwangerschap uiterlijk in de 24e week uitgevoerd. De behandeling vindt plaats in klinieken en ziekenhuizen die een vergunning hebben volgens de Wet Afbreking Zwangerschap (WAZ).
De WAZ is in november 1984 in werking getreden. Sinds 1985 rapporteert de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) onder andere over de geregistreerde abortusgegevens. Uitgangspunt van deze wet is de bescherming van het ongeboren leven enerzijds en de hulpverlening aan de vrouw die door een ongewenste zwangerschap in een noodsituatie verkeert anderzijds. Het doel van de wet is dat iedere beslissing tot het afbreken van zwangerschap met zorgvuldigheid wordt genomen, en alleen dan wordt uitgevoerd indien de noodsituatie van de vrouw deze onontkoombaar maakt. Niemand is overigens verplicht aan een abortus provocatus mee te werken.
De wet bevat geen motieven of criteria voor het afbreken van de zwangerschap. Het normatieve karakter van de wet komt tot uiting in een reeks eisen die een zorgvuldige besluitvorming voorafgaand aan een eventuele zwangerschapsafbreking moeten waarborgen. De wetgever heeft destijds bewust voor dit stelsel gekozen omdat de beslissing tot het beëindigen van een zwangerschap moet worden genomen met inachtneming van de bijzondere omstandigheden van elk afzonderlijk geval. De noodsituaties zijn individueel bepaald en, omdat veel factoren daarbij een rol spelen, vaak zeer uiteenlopend van aard. De wetgever koos voor één globale indicatie, namelijk: de noodsituatie van de vrouw.
Abortus provocatus is alleen toegestaan met inachtneming van de Wet Afbreking Zwangerschap … Artikel 296 Wetboek van Strafrecht:
Hij die een vrouw een behandeling geeft, terwijl hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat daardoor zwangerschap kan worden afgebroken, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaar en zes maanden of een geldboete van de vierde categorie (dat is ongeveer 11.345 euro).
Het in het eerste lid bedoelde feit is niet strafbaar, indien de behandeling is verricht door een geneeskundige in een ziekenhuis of kliniek waarin zodanige behandeling volgens de Wet afbreking zwangerschap mag worden verricht.… en uitsluitend totdat de vrucht buiten het moederlichaam levensvatbaar is.
Artikel 82 a Wetboek van Strafrecht:
Onder een ander, of een kind bij of kort na de geboorte, van het leven beroven wordt begrepen: het doden van een vrucht die naar redelijkerwijs verwacht mag worden in staat is buiten het moederlichaam in leven te blijven.
2 Hoe kwam de Wet Afbreking Zwangerschap tot stand?
De abortushulpverlening kwam in de tweede helft van de jaren zestig op gang. Er ontstond een brede maatschappelijke discussie over abortus, die verband hield met allerlei andere ontwikkelingen. Zo waren er de orale anticonceptie (de pil) en sterilisatie die gezinsplanning mogelijk maakten, de verandering van opvatting over seksualiteit, de tanende invloed van de kerken en de legalisatie van abortus in buurland Groot-Brittannië. Ook het feit dat de economische groei de sociale zekerheid verbeterde en de opleidingsgraad van de bevolking verhoogde, droeg bij aan de discussie. In 1984 werd abortus gelegaliseerd. Volledigheidshalve is het belangrijk te vermelden dat abortus provocatus niet bedoeld is als middel voor gezinsplanning.
Vanaf 1971 konden vrouwen (illegaal) terecht in de abortuskliniek van de Stichting Stimezo, die het jaar daarvoor was opgericht. De stichting stelde zich ten doel de kwaliteit van de abortushulpverlening te optimaliseren en zoveel mogelijk over het land te spreiden. Spoedig kwamen er meer illegale abortusklinieken in het hele land. Deze werden opgericht omdat de artsen in de ziekenhuizen niet wilden aborteren of, indien zij dit wel wilden, dit slechts deden op zeer beperkte schaal. Ook in medische kringen kwam de discussie rondom abortus provocatus op gang. Er werd een betere techniek ontwikkeld, de zuigcurettage, waardoor de behandeling poliklinisch uitgevoerd kon worden. Er ontstond een noodzaak om abortus provocatus wettelijk te regelen.
De abortuswetgeving kwam moeizaam tot stand. De Wet Afbreking Zwangerschap is in 1981 door de Kamer vastgesteld en in 1984 van kracht geworden. In de tussenliggende periode zijn abortusklinieken gedoogd. Toch vond daarvoor slechts een betrekkelijk klein aantal veroordelingen plaats op basis van de oude wetgeving. Ter vergelijking: in 1958 werden 105 veroordelingen uitgesproken, in 1973 nog slechts 3 en daarna geen meer. De veroordelingen hadden voor het grootste deel betrekking op niet-artsen die abortus provocatus hadden uitgevoerd.
Sinds 1970 lag er een wetsontwerp van de Partij van de Arbeid (sociaal-democraten) om abortus provocatus uit het Wetboek van Strafrecht te halen. In 1975 kwam hiertegen een voorstel van het CDA (christen-democraten) dat abortus provocatus strafbaar wilde laten, tenzij "de voortzetting van de zwangerschap voor de lichamelijke of geestelijke gezondheid van de vrouw een ernstige bedreiging met zich meebrengt en deze slechts door afbreking van de zwangerschap kan worden afgewend". Ook de VVD (liberalen) diende in 1976 een voorstel in en later één samen met de PvdA. De moeilijkheid was dat de meerderheid van het parlement dit voorstel steunde, maar dat er geen links-liberaal kabinet was. In december 1980 werd na een kabinetswisseling een VVD/CDA-wetsontwerp aangenomen. De Wet Afbreking Zwangerschap trad in november 1984 in werking, samen met het Besluit Afbreking Zwangerschap dat de uitvoering van de wet vastlegt.
Abortus provocatus staat nog steeds in het Wetboek van Strafrecht. Alleen wanneer abortus wordt uigevoerd volgens de eisen van de Wet Afbreking Zwangerschap, is de arts niet strafbaar. Abortus wordt niet beschouwd als een gewone medische ingreep. Omdat het politieke debat zo lang duurde, nam geleidelijk de zwangerschapspreventie een steeds belangrijkere plaats in. Elk initiatief om seksuele voorlichting en het gebruik van anticonceptiemiddelen te verbeteren, werd door de politiek ondersteund. Dit leidde ertoe dat Nederland meer dan andere landen investeerde in onderzoek op het gebied van gezinsplanning. Vanaf 1971 was er, zoals eerder vermeld, een abortuskliniek. Maar de onwettige status ervan droeg bij aan het gevoel dat abortus provocatus alleen als noodoplossing mocht dienen. Abortus provocatus wordt ook nu algemeen ervaren als een recht van de vrouw, waarvan bij voorkeur geen gebruik dient te worden gemaakt.
3 Wanneer wordt besloten om tot abortus over te gaan?
Als een vrouw ongewenst zwanger is en een einde aan haar zwangerschap wil maken, gaat zij naar haar arts. De arts moet de vrouw voorlichting verstrekken over andere oplossingen van haar noodsituatie en verricht de behandeling alleen wanneer hij zich ervan overtuigd heeft dat de vrouw haar beslissing na zorgvuldige overweging en in vrijwilligheid heeft genomen.
De verantwoordelijkheid voor de besluitvorming ligt bij de vrouw en de arts tezamen. De beslissing als zodanig wordt door de vrouw genomen. Tussen het eerste gesprek met de arts (kan ook de verwijzende huisarts zijn) en de feitelijke ingreep moet een periode van vijf dagen, een bedenkperiode, in acht worden genomen.
4 Tot wanneer is het afbreken van een ongewenste zwangerschap toegestaan?
Abortus is slechts toegestaan totdat de vrucht buiten het moederlichaam levensvatbaar is. De absolute grens daarvoor is gesteld op een zwangerschap van 24 weken. In de praktijk gaat men uit van een grens van 21 weken en enkele dagen (zie Q.1). De zwangerschapsduur wordt op geavanceerde wijze, door middel van echoscopie, vastgesteld.
Een abortus tot 16 dagen overtijd noemt men een overtijdbehandeling. Deze behandeling is, net als abortus in een later stadium, alleen toegestaan in een instelling met een vergunning volgens de WAZ. In tegenstelling tot abortus in een later stadium hoeft bij een overtijdbehandeling de vijf-dagen-termijn niet te worden aangehouden.
5 Hoe en waar wordt de ongewenste zwangerschap beëindigd?
De zwangerschap kan beëindigd worden door een curettage, waarvoor een plaatselijke of een algehele narcose (een roesje) kan worden gegeven. Sinds 2000 is de abortuspil (mifepristone) onder de merknaam mifegyne in Nederland beschikbaar. Deze pil mag voor het beëindigen van de zwangerschap worden toegediend tot 49 dagen na de eerste dag van de menstruatie (dat is drie weken over tijd). Voor zover er geen sprake is van een 'overtijdbehandeling', valt de toepassing van deze behandeling onverkort onder de Wet Afbreking Zwangerschap.
Momenteel hebben in Nederland 108 ziekenhuizen en 17 klinieken een abortusvergunning. Pas als duidelijk is dat een ziekenhuis of kliniek aan de door de wet gestelde eisen kan voldoen, verleent de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport die vergunning. Zo moet een kliniek of ziekenhuis voldoen aan de voorwaarden die betrekking hebben op de kwaliteit van de behandeling. Hierbij wordt zowel gelet op de medische kunde en voorzieningen als de psychologische opvang van de vrouw.
De directie van een ziekenhuis of kliniek is verplicht ieder kwartaal gegevens over onder andere het aantal behandelingen aan te leveren aan de Inspectie voor de Gezondheidszorg. Uiteraard dient de privacy van de vrouw daarbij te worden gewaarborgd. De Inspectie voor de Gezondheidszorg vermeldt de gegevens in haar jaarverslag. De ziekenhuizen en de meeste klinieken melden het aantal abortusbehandelingen inclusief het aantal overtijdbehandelingen samen, enkele klinieken melden dit laatste getal afzonderlijk.
De zwangerschapsafbrekingen die door vergunninghoudende klinieken bij in Nederland woonachtige vrouwen worden verricht, worden vergoed op basis van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten. Als de behandeling wordt uitgevoerd in een ziekenhuis met vergunning, dan wordt deze vergoed door een ziekenfonds of particuliere verzekering.
De in het buitenland woonachtige vrouwen die naar Nederland komen voor het afbreken van een ongewenste zwangerschap moeten zelf zorgen voor bekostiging daarvan. Voor illegaal in Nederland verblijvende vrouwen bestaan afzonderlijke regels.
6 Waardoor behoort Nederland tot de landen met het laagste abortuscijfer?
Abortuscijfer per 1000 vrouwen (15-44 jaar) diverse landen en in eenzelfde jaargang (1996/1997)
Land | Abortuscijfer |
Nederland (1997) | 6,5 |
België (1997)* | 5,7 |
Duitsland (1997)** | 7,7 |
Engeland en Wales (1997) | 15,8 |
Zweden | 18,7 |
Verenigde Staten (1996) | 22,9 |
Bulgarije (1996) | 51,3 |
Estonia | 53,8 |
* inclusief de Belgische vrouwen die in Nederland behandeld worden
** exclusief de Duitse vrouwen die in Nederland behandeld worden
Bronnen: Stichting Samenwerkende Abortusklinieken Nederland (StiSAN), “Abortus in Nederland 1993-2000”, p.6; Inspectie voor de Gezondheidszorg, Jaarrapportage 2001 van de Wet Afbreking Zwangerschap, augustus 2002, p.11.
Vergeleken met andere landen heeft Nederland één van de laagste abortuscijfers. Tot en met 1996 had Nederland het laagste abortuscijfer ter wereld, de laatste jaren op de voet gevolgd door België. In 1996 was het abortuscijfer in Nederland 6,5 en in België 6,8 (inclusief Belgische vrouwen die in Nederland geaborteerd worden). De vergelijking met Duitsland kan op dit moment niet gemaakt worden omdat de Duitse vrouwen die in Nederland worden behandeld niet zijn inbegrepen in het Duitse abortuscijfer, waardoor het abortuscijfer van Duitsland lager uitvalt.
Aantal abortussen in Nederland naar jaargang en herkomst cliënten
Land van vestiging | 1985 | 1990 | 1995 | 2000 | 2001 |
Nederland | 17.251 | 18.384 | 20.932 | 27.205 | 28.437 |
Duitsland
(tot 1990
West-Duitsland) | 8.297 | 6.517 | 2.982 | 1.603 | 1.469 |
Luxemburg | 5.044 | 3.524 | 2.247 | 1.473 | 1.334 |
Spanje | 6.344 | 313 | 242 | 7 | 10 |
Overige | 966 | 1.498 | 2.236 | 3.038 | 2.906 |
Onbekend | 40 | 6 | 46 | 9 | 12 |
Totaal | 37.972 | 30.242 | 28.685 | 33.335
| 34.168
|
Bron: Inspectie voor de Gezondheidszorg, Jaarrapportage 2001 van de Wet Afbreking Zwangerschap, augustus 2002, p. 10.
Er komen steeds minder vrouwen vanuit omringende landen naar Nederland voor een abortus. De toename van het aantal abortussen in Nederland kan voor een groot deel worden toegeschreven aan een stijging van het abortuscijfer onder allochtone vrouwen. In grote lijnen kan gesteld worden dat zes van de tien vrouwen die in een abortuskliniek een zwangerschap laat afbreken van allochtone herkomst zijn. Van deze groep is ongeveer 30% (oorspronkelijk) afkomstig uit Suriname en de Nederlandse Antillen, 15% heeft een Turkse of Marokkaanse achtergrond en de overige 55% is afkomstig uit diverse andere landen.
7 Hoe komt het dat in Nederland het abortuscijfer zo laag is (historische context)?
In Nederland lag het aantal zwangerschapsafbrekingen altijd al laag in vergelijking met andere landen, zowel vóór de legalisering als daarna. Het lage abortuscijfer hangt nauw samen met de liberale toepassing van contraceptiva.
Tot de jaren zestig was gezinsplanning een taboe in de Nederlandse samenleving. Het was verboden voorbehoedmiddelen te verkopen of te etaleren. Er was nagenoeg geen maatschappelijke discussie over het onderwerp en de medische stand wilde er geen rol in spelen. Tot 1965 had Nederland dan ook één van de hoogste geboortecijfers van Europa.
Deze situatie veranderde drastisch in de periode 1965-1975. Zoals genoemd (zie Q.2) was er een duidelijk verband met andere veranderingen in die tijd op sociaal, cultureel en politiek vlak. De introductie van moderne anticonceptiemiddelen ging gepaard met een nieuwe seksuele moraal en acceptatie van gezinsplanning. De pil werd in Nederland vanaf 1961 geproduceerd en werd gaandeweg zeer populair. Ook sterilisatie nam een hoge vlucht.
De vraag is waarom gezinsplanning juist in Nederland plotseling zo populair werd en waarom het aantal abortussen bijna niet steeg. Vier factoren hebben hierbij een rol gespeeld.
Ten eerste was in Nederland de sociale en politieke discussie over gezinsplanning ingegeven door de angst voor overbevolking. Nederland was in de jaren zestig het dichtstbevolkte land ter wereld en er bestonden angstwekkende voorspellingen over de bevolkingsgroei. Deze invalshoek van gezinsplanning was uniek Nederlands.
Verder was er een invloedrijke pressiegroep (de Nederlandse Vereniging voor Seksuele Hervorming) die krachtig opkwam voor wetswijzigingen op het gebied van gezinsplanning. Halverwege de jaren zestig had deze organisatie al meer dan 200.000 leden en 100 werknemers in het hoofdkwartier in Den Haag. De NVSH stelde zich niet alleen ten doel de overheid te overtuigen van het instellen van seksuele voorlichting in het onderwijsprogramma, maar wilde ook de media beïnvloeden en ondersteunde gezinsplanningscentra in het hele land. Ook de vrouwenbeweging steunde gezinsplanning met de campagne 'baas in eigen buik'.
Bovendien erkende het NHG (Nederlandse Huisartsengenootschap) tegen het eind van de jaren zestig gezinsplanning als een belangrijk onderdeel van de huisartsenpraktijk. Bijna alle huisartsen startten dan ook direct hulpverlening op dit gebied. Dit is een belangrijk gegeven, want op deze manier werd gezinsplanning op een vertrouwelijke wijze en dichtbij huis verzorgd en niet zozeer door speciale klinieken of gynaecologen zoals in vele andere landen. Anticonceptie werd zo binnen korte tijd een geïntegreerd deel van de gezondheidszorg.
Een vierde reden voor de plotselinge populariteit van gezinsplanning is gelegen in het feit dat anticonceptie vanaf 1971 werd vergoed. De overheid heeft in 1969 het wettelijk verbod op voorbehoedmiddelen opgeheven en deze middelen in 1971 opgenomen in het pakket van de sociale zekerheid. Twee jaren later werd de sterilisatiebehandeling hieraan toegevoegd. Bovendien werden de speciale klinieken voor gezinsplanning (van de Rutger Stichting) gesubsidieerd. Deze maatregelen hadden niet alleen positieve financiële consequenties voor de gebruikers van anticonceptiemiddelen, maar waren ook een morele stimulans voor de acceptatie ervan. Gezinsplanning was nu immers niet meer uitsluitend een individueel probleem maar ook een publieke aangelegenheid.
Voordat abortus provocatus werd toegestaan in Nederland en zelfs voordat er door de politiek over legalisering werd gediscussieerd, was er dus een brede acceptatie van anticonceptie. Er was een lage drempel voor zwangerschapspreventie, gedreven door zowel demografische, sociale, psychologische als financiële factoren. Dit feit is van groot belang voor de verklaring van het lage abortuscijfer. Nederland was in korte tijd van een land met een in Europees opzicht hoog geboortecijfer veranderd in een koploper op het gebied van zwangerschapspreventie.
8 Hoe verhoudt het Nederlandse beleid zich ten aanzien van andere Europese landen?
Tot halverwege de 20e eeuw was abortus provocatus wereldwijd nog illegaal. Vanaf de jaren zestig werd abortus provocatus gelegaliseerd. In 1986 hadden de meeste Europese landen een abortuswetgeving. Het abortusbeleid verschilt echter nog steeds van land tot land.
In Ierland, Spanje en Portugal is abortus nog illegaal. Het is Ierse vrouwen wel toegestaan om voor abortus naar Groot-Brittannië te reizen. Abortus is in Ierland slechts toegestaan als het leven van de moeder direct in gevaar is. In Portugal en Spanje is abortus alleen mogelijk als er sprake is van verkrachting, stoornissen van de vrucht of levensbedreigende situaties van de moeder.
De meeste landen (waaronder België en Duitsland) waar abortus provocatus onder bepaalde voorwaarden toegestaan is, hebben een tijdslimiet van 12 weken. Voor Zweden geldt een limiet van 18 weken. Groot-Brittannië (uitgezonderd Noord-Ierland) heeft een tijdslimiet van 24 weken. In Nederland geldt ook een termijn van 24 weken, maar in de praktijk is dat 21 weken en enkele dagen (zie Q.1.). In de meeste landen geldt echter geen tijdslimiet als het leven van de moeder gevaar loopt of bij stoornissen van de vrucht.
Voor de abortuswetgeving per land, gaat u naar:
http://www.un.org/esa/population/publications/abortion/doc/
9 Bijlagen (statistieken & uitleg):
I. Aantal abortusbehandelingen in Nederland naar jaargang (incl. overtijdbehandelingen)
jaar | bij in Nederland woonachtige vrouwen | bij niet in Nederland woonachtige vrouwen |
1980 | 19.700 | 36.700 |
1987 | 17.800 | 18.200 |
1997 | 22.413 | 6.843 |
1998 | 24.141 | 6.560 |
1999 | 25.318 | 6.338 |
2000 | 27.205 | 6.121 |
2001 | 28.437 | 5.719 |
Bron: Inspectie voor de Gezondheidszorg, Jaarrapportage 2001 van de Wet Afbreking Zwangerschap, augustus 2002, p. 10.
In 2001 zijn in totaal, 34.168 (34.168 = 28.437 bij in Nederland woonachtige vrouwen + 5.719 bij vrouwen niet in Nederlandwoonachtig + 12 onbekend ) behandelingen uitgevoerd; 28.437 bij in Nederland woonachtige vrouwen en 5.719 bij vrouwen niet in Nederland woonachtig (inclusief overtijdbehandelingen). Het abortuscijfer voor Nederland is daarmee gekomen op 8,4 per 1000 vrouwen in de leeftijd van 15-44 jaar. Voor in Nederland woonachtige vrouwen is dit een stijging van 4,5% ten opzichte van 2000. Voor niet in Nederland woonachtige vrouwen is dit een daling van 6,6%.
Ongeveer 60% van de abortuscliënten wordt tegenwoordig door huisartsen verwezen, de rest komt via gynaecologen, andere specialisten of zonder verwijzing naar de kliniek of het ziekenhuis. Huisartsen nemen meestal ook de nazorg op zich.
II. Aantal abortussen bij minderjarigen en etnische minderheden
jaar | Abortuscijfer vrouwen 15 - 44 jaar | Abortuscijfer vrouwen <15 jaar |
1996 | 6,5 per 1000 | 0,3% |
1997 | 6,5 per 1000 | 0,3% |
1998 | 7,0 per 1000 | 0,3% |
1999 | 7,4 per 1000 | 0,4% |
2000 | 8,0 per 1000 | 0,6% |
2001 | 8,4 per 1000 | 0,6 % |
Bron: Inspectie voor de Gezondheidszorg, Jaarrapportage 2001 van de Wet Afbreking Zwangerschap, augustus 2002, p. 11-12.
Het zwangerschapspreventieve gedrag is bij twee groepen in de Nederlandse samenleving minder sterk ontwikkeld: bij minderjarigen en bij etnische minderheden.
Hoewel het abortuscijfer onder minderjarigen in internationaal perspectief bezien zeer laag is en ook onder het nationaal gemiddelde ligt, wordt dit probleem serieus aangepakt. Op de scholen is inmiddels op grote schaal seksuele voorlichting geïntroduceerd en is er hulpverlening voor deze specifieke groep gekomen. Hoewel seksuele voorlichting voor scholen niet verplicht is gesteld, omdat de Nederlandse Grondwet vrijheid van onderwijs voorschrijft, komt dit onderwerp in vrijwel alle middelbare scholen aan de orde. Zelfs de helft van de basisscholen (kinderen tot 13 jaar) besteedt aandacht aan deze voorlichting. Uit een onderzoek blijkt dat vooral de media een grote rol hebben gespeeld en nog steeds spelen in het doorbreken van taboes en het voorlichten van tieners.
Etnische minderheden krijgen op het gebied van abortus provocatus ook speciale aandacht, want onder hen is het abortuscijfer naar verhouding drie tot ruim tien keer zo hoog als onder autochtone inwoners. Gedurende de afgelopen vijftien jaren heeft het onderzoek op het gebied van gezinsplanning zich vooral gericht op de volgende vier groepen immigranten in Nederland: Surinamers, Antillianen, Turken en Marokkanen.
III. Geschat aantal abortussen per 1000 vrouwen (15-44 jaar) naar land van herkomst
Land van herkomst | Abortuscijfer (2000)* |
Ned. Antillen (incl. Aruba) | 86,8 |
Suriname | 39,2 |
Turkije | 21,8 |
Nederland (autochtonen) | 8,0 |
* Het De aantal abortussen is afgezet tegen het totale aantal vrouwen van deze herkomst in Nederland (=abortuscijfer).
Bron: Rademakers, dr. Jany, Abortus in Nederland 1993-2000, Stichting Samenwerkende Abortusklinieken Nederland (StiSAN), p. 30-31.
Vooral bij Turkse en Marokkaanse vrouwen ligt ook het aantal kinderen veel hoger. Daarom richt de inspanning van de overheid zich vooral op het informeren van deze groepen en het beschikbaar stellen van specifieke gezinsplanningshulpverlening. Of deze inspanningen effect hebben, moet worden afgewacht.