L'hymne national: le Wilhelmus
- Inleiding
- Geschiedenis van het Nederlandse volkslied
- Opbouw
- Melodie
- Achtergrond
- Tekst
- Partituur
1. Inleiding
Het Nederlandse volkslied, het 'Wilhelmus', is een lied van vijftien achtregelige coupletten dat tussen 1569 en 1572 is geschreven. Oudere liederen liggen ten grondslag aan dit naamdicht op Willem van Oranje, leider in de onafhankelijkheidsstrijd tegen Philips II van Spanje. Waarschijnlijk is de oorspronkelijke tekst geschreven door een banneling in Duitsland en heeft de dichter en diplomaat Marnix van Sint Aldegonde een bijdrage geleverd aan de uiteindelijke versie ervan.
Bij nationale gelegenheden worden veelal het eerste en het zesde couplet gezongen. In het eerste couplet betuigt prins Willem dat hij zijn land trouw zal blijven tot in de dood, in het zesde bidt hij God om kracht om de tirannie te verdrijven. Vooral in tijden van onderdrukking hebben deze verzen het Nederlandse volk sterk aangesproken.
2. Geschiedenis van het Nederlandse volkslied
Sinds 10 mei 1932 is het 'Wilhelmus' het officiële Nederlandse volkslied. Bij Koninklijk Besluit werd vastgesteld dat bij alle officiële gelegenheden, waarbij het volkslied ten gehore wordt gebracht, het 'Wilhelmus' zal worden gespeeld.
Voor deze datum was het 'Wilhelmus' al veelvuldig bij officiële gelegenheden of belangrijke gebeurtenissen ten gehore gebracht. Enkele belangrijke momenten waren het beleg van Haarlem in 1573 en de intocht van de prins van Oranje te Brussel op 18 september 1578. Trompetten schalden het 'Wilhelmus' bij het bezoek van prins Maurits aan Breda en opnieuw toen hij in mei 1618 in Amsterdam werd ingehaald. Toen Willem V in 1787, na het herstel van het stadhouderlijk gezag, in Schoonhoven kwam, liet het klokkenspel onophoudelijk het 'Wilhelmus' horen. Het was nu de 'Prinsenmars' geworden, nadat het lied tijdens het patriotische bestuur verboden was geweest. Bij de viering van de geboorte van de latere koning Willem II op 16 december 1792 werd het in Venlo in de Rooms-katholieke kerk na de Hoogmis gezongen. Na de overgave van 's-Hertogenbosch aan de Fransen op 9 oktober 1794 trok het garnizoen met volle krijgseer af, waarbij de muziek van het 'Wilhelmus' werd gespeeld.
Bij de stichting van het Koninkrijk in 1813 was er echter ontevredenheid over het Wilhelmus Na een prijsvraag werd in 1815 een gedicht van Hendrik Tollens, 'Wiens Neerlands Bloed', naast het 'Wilhelmus' een populair volkslied. De muziek was van de componist J.W. Wilms. In de loop van de 19e eeuw werd het 'Wiens Neerlands Bloed' gaandeweg vervangen door het 'Wilhelmus'. Gedurende de strijd tussen de Noordelijke en de Zuidelijke Nederlanden (rond 1830) nam de belangstelling voor het 'Wilhelmus' al sterk toe. Zelfs bij het uitvaardigen van nieuwe wetten werd het 'Wilhelmus' gespeeld en gezongen. Bij de onthulling van het onafhankelijkheids-gedenkteken op Plein 1813 in Den Haag in 1869 klonk dit lied, evenals bij de inhuldiging van koningin Wilhelmina in 1898. Tot 1939 vermeldden de verordeningen voor de Koninklijke Marine en de Rijkspolitie echter nog dat eer moest worden bewezen gedurende het spelen van 'Wiens Neerlands Bloed' of het 'Wilhelmus'.
3. Opbouw
Het lied is gedicht in de trant van het werk van de zestiende-eeuwse dichtersgezelschappen (de Rederijkers). Dit blijkt onder meer uit het feit dat de beginletters van de vijftien coupletten het acrostichon 'WILLEM VAN NASSOV' vormen. Voor wat de bouw van het 'Wilhelmus' betreft, heeft men gewezen op de lijnen die lopen van strofe 1 naar 15, van 2 naar 14, enz. De lijnen snijden elkaar in het middelpunt, de achtste strofe ('Als David moest vluchten voor Saul den Tyran'), het hart van het gedicht. Door de sobere taal en de bewogen, diep doorleefde inhoud steekt het 'Wilhelmus' echter ver uit boven de modeproducten van die tijd.
4. Melodie
De muziek van het Wilhelmus is gebaseerd op een omstreeks 1569 populair Frans soldatenlied, afwisselend in drie- en vierkwartsmaat. Het lied is vermoedelijk ontstaan ten tijde van het beleg van Chartres. De oudste notitie is aangetroffen in Deuchdelijke Solutien (Antwerpen, 1574). Door Adriaen Valerius (ca. 1575-1625) is de melodie nader uitgewerkt. Sinds 1626 is het 'Wilhelmus' opgenomen in de in Nederland bekend gebleven bundel 'Gedenck-clanck' van Valerius. De bewerking van Walther Boer uit 1932 is de officiële versie van het volkslied.
5. Achtergrond
Prins Willem, die in 1567 met duizenden andere tegenstanders van de Spaanse heerschappij uit de Nederlanden was weggevlucht, had in 1568 tevergeefs geprobeerd zijn land te verlossen van de tirannie en de geloofsvervolgingen die er heersten. Een drietal invallen met huurtroepen vanuit het Heilige Roomse Rijk der Duitse Natie was echter volledig mislukt. De dichter van het 'Wilhelmus' geeft de prins een steun in de rug. Het is ook een manifest om sympathie te verwerven van de Duitse vorsten voor Oranje die op voet van gelijkheid strijdt voor vrijheid van godsdienst en zich niet gedraagt als een onderdanige rebel tegen het gezag van zijn wettige vorst, Philips II. De dichter laat in het lied de prins spreken tot het verdrukte Nederlandse volk in deze uiterst moeilijke en dramatische situatie. In deze hooggestemde toespraak, die onderbroken wordt door een gebed (zesde en zevende couplet), betuigt de prins zijn oprechtheid en standvastigheid en zet hij de diepste motieven van zijn verzet tegen de koning van Spanje uiteen. Hij troost zijn volgelingen, maar roept hen tegelijkertijd op tot de strijd. Ook wekt hij hen op tot gehoorzaamheid aan God. De dichter vergelijkt in deze strijdpsalm prins Willem met David, die in zijn jaren vóór zijn troonsbestijging moest vluchten voor Saul, de eerste Israëlitische koning. Hij beveelt de prins bij het volk aan als de aangewezen leider van het verzet tegen koning Philips II van Spanje.
6. Tekst
W ilhelmus van Nassouwe
ben ik, van Duitsen bloed,
den vaderland getrouwe
blijf ik tot in den dood.
Een Prinse van Oranje
ben ik, vrij onverveerd,
den Koning van Hispanje
heb ik altijd geëerd.
I n Godes vrees te leven
heb ik altijd betracht,
daarom ben ik verdreven,
om land, om luid gebracht.
Maar God zal mij regeren
als een goed instrument,
dat ik zal wederkeren
in mijnen regiment.
L ijdt u, mijn onderzaten
die oprecht zijt van aard,
God zal u niet verlaten,
al zijt gij nu bezwaard.
Die vroom begeert te leven,
bidt God nacht ende dag,
dat Hij mij kracht zal geven,
dat ik u helpen mag.
L ijf en goed al te samen
heb ik u niet verschoond,
mijn broeders hoog van namen
hebben 't u ook vertoond:
Graaf Adolf is gebleven
in Friesland in den slag,
zijn ziel in 't eeuwig leven
verwacht den jongsten dag.
E del en hooggeboren,
van keizerlijken stam,
een vorst des rijks verkoren,
als een vroom christenman,
voor Godes woord geprezen,
heb ik, vrij onversaagd,
als een held zonder vreden
mijn edel bloed gewaagd.
M ijn schild ende betrouwen
zijt Gij, o God mijn Heer,
op U zo wil ik bouwen,
Verlaat mij nimmermeer.
Dat ik doch vroom mag blijven,
uw dienaar t'aller stond,
de tirannie verdrijven
die mij mijn hart doorwondt.
V an al die mij bezwaren
en mijn vervolgers zijn,
mijn God, wil doch bewaren
den trouwen dienaar dijn,
dat zij mij niet verassen
in hunnen bozen moed,
hun handen niet en wassen
in mijn onschuldig bloed.
A ls David moeste vluchten
voor Sauel den tiran,
zo heb ik moeten zuchten
als menig edelman.
Maar God heeft hem verheven,
verlost uit alder nood,
een koninkrijk gegeven
in Israël zeer groot.
N a 't zuur zal ik ontvangen
van God mijn Heer dat zoet,
daarna zo doet verlangen
mijn vorstelijk gemoed:
dat is, dat ik mag sterven
met eren in dat veld,
een eeuwig rijk verwerven
als een getrouwen held.
Niet doet mij meer erbarmen
in mijnen wederspoed
dan dat men ziet verarmen
des Konings landen goed.
Dat u de Spanjaards krenken,
o edel Neerland zoet,
als ik daaraan gedenke,
mijn edel hart dat bloedt.
A ls een prins opgezeten
met mijner heires-kracht,
van den tiran vermeten
heb ik den slag verwacht,
die, bij Maastricht begraven,
bevreesde mijn geweld;
mijn ruiters zag men draven
zeer moedig door dat veld.
S o het den wil des Heren
op dien tijd had geweest,
had ik geern willen keren
van u dit zwaar tempeest.
Maar de Heer van hierboven,
die alle ding regeert,
die men altijd moet loven,
en heeft het niet begeerd.
S eer christlijk was gedreven
mijn prinselijk gemoed,
standvastig is gebleven
mijn hart in tegenspoed.
Den Heer heb ik gebeden
uit mijnes harten grond,
dat Hij mijn zaak wil redden,
mijn onschuld maken kond.
O orlof, mijn arme schapen
die zijt in groten nood,
uw herder zal niet slapen,
al zijt gij nu verstrooid.
Tot God wilt u begeven,
zijn heilzaam woord neemt aan,
als vrome christen leven,
't zal hier haast zijn gedaan.
V oor God wil ik belijden
en zijner groten macht,
dat ik tot genen tijden
den Koning heb veracht,
dan dat ik God den Heere,
der hoogsten Majesteit,
heb moeten obediëren
in der gerechtigheid.
7. Partituur
