GeschiedenisIn 1492 werd het eiland Hispaniola door de Spanjaarden gekoloniseerd. Later werd in de 17e eeuw het westelijk deel van het eiland door de Fransen bezet. In 1804 kon na een felle onafhankelijkheidsoorlog de onafhankelijke republiek Haïti worden gevestigd waarna in 1822 het oostelijk deel van het eiland opnieuw werd bezet, dit keer door de Haitianen.
In 1844 kon Dominicaanse Republiek zich van Haïti afscheiden en was de onafhankelijke staat een feit. Van 1916 tot 1925 werd het land door de VS bezet in verband met een schuldenkwestie. De coup in 1930 van generaal Rafael Trujillo leidde tot een dictatuur die tot 1961 zou duren. Daarna werd een begin gemaakt met de overgang naar democratie, waarbij Juan Bosch, van de Partido Revolucionario Dominicano/PRD, de vrije verkiezingen van 1962 won. Na zeven maanden werd deze regering echter alweer naar huis gestuurd als gevolg van een nieuwe militaire coup.
Onder druk van de VS en door aanwezigheid van een OAS vredesmacht werden in 1966 verkiezingen gehouden, waarbij Joaquín Balaguer van de Partido Reformista, (de huidige Partido Reformista Social Cristiano/PRSC) werd gekozen tot president. Fraude, corruptie en manipulatie van verkiezingen tijdens zijn twaalf jaar lang durende regeerperiode hadden terrorisme, pogingen tot militaire coups en guerilla-activiteiten tot gevolg.
Daarna was het tot 1986 weer de beurt aan de PRD om het land te regeren. In deze periode werd de overgang naar democratie verder voortgezet en kon de macht en staatsbemoeienis van het leger worden beperkt. Ontevredenheid over de economische hervormingen en splitsing binnen de partij maakte de terugkeer in 1986 van Balaguer mogelijk; hij bleef aan de macht tot 1996. Blijvende economische problemen (hoge inflatie) en tekorten in basisvoorzieningen (drinkwater, elektriciteit) leidden in 1989 tot een massale nationale staking. In 1990 werd door Balaguer een tweede serie van economische hervormingen gestart, het begin van de huidige periode van economische groei.
Van 1996 tot 2000 regeerde Leonel Fernandez Reyna van de Partido de la Liberación/PLD, met steun van de PRSC. De presidentsverkiezingen van mei 2000 verliepen ordelijk en werden gewonnen door de PRD met 49,86 % van de stemmen, waarmee Hipólito Mejía president werd. Sedertdien is de Dominicaanse Republiek in politiek opzicht stabiel gebleken. Waar verkiezingen in het verleden vrijwel steeds leidden tot een wisseling van de macht tussen de PRSC en PRD, betekende die van mei 2002 een uitzondering: de regerende PRD kon haar positie verstevigen op zowel congres- als op gemeentelijk niveau. In 2002 overleed de oud-staatsman Balaguer; daarmee verloor het land een man met grote politieke invloed.
Op 16 augustus 2004 werd opnieuw Leonel Fernández van de Partido Liberación Dominicana (PLD) als president geïnstalleerd. De aanloop naar de verkiezingen waren zeer chaotisch, ondermeer door het bankschandaal in 2003 onder president Hipólito Mejía. Niettemin verliepen de verkiezingen zelf vrij ordentelijk. Er staat de president echter een immense taak te wachten. Niet alleen worden er maatregelen op het gebied van economische stabilisatie verwacht, maar ook een hervorming van de electriciteits-sector, versterking van de staatsinstituties, verbetering van het onderwijssysteem en het uitroeien van corruptie om er slechts enkele te noemen.